Ode aan mijn moeder

Ik kan dit met droge ogen typen, maar natuurlijk ben ik reuze verdrietig en hou ik nog steeds heel veel van haar. Ik was altijd al een moederskindje. Ze was mijn liefste vriendin met wie ik veel deelde. We hielden van dezelfde dingen: gingen samen graag winkelen, fietsen, wandelen of op jacht naar mooie aanwinsten op rommelmarkten.

Dat alles heb ik van haar meegekregen. Ze was een pittige, ondernemende dame. Niets kwam haar aanwaaien en ze hield bij ons thuis vroeger de vaart er goed in. Ondanks dat ze veel en vaak ziek was. Ze had het aan haar hart en werd begin jaren '80 geopereerd in Leiden. Een spannende periode, maar daarna knapte ze gelukkig op.

Tot aan die operatie at ze zoutloos en rustte ze iedere middag. Na schooltijd ging ik vaak even bij haar liggen en kletsten we samen wat. Soms luisterden we naar de radio. Toen er een operatie aan zat te komen, werd ze overspannen. Toch ging het gezinsleven zo goed en zo kwaad als het ging door.

We gingen op wintersport en op alle foto’s ziet ze er vreselijk uit. Achteraf denk ik steeds: hoe deed je dat allemaal? Met zo’n druk gezin en die verre, inspannende reis. We zaten natuurlijk niet in een sjiek hotel, maar in een soort berghut, lastig te bereiken en midden in de natuur. We kookten op een groot houtgestookt fornuis.

Ze was dat huis op het spoor gekomen via haar lijfblad de Libelle. Iets over natuurvrienden en huizen op mooie bijzondere plekken. Haar nieuwsgierigheid was gewekt. Via het postkantoor maakte ze via een postwissel geld over en daar gingen we. De tas met Michelin-kaarten op schoot en mijn vader reed de auto vol kleding, eten en drinken naar de meest afgelegen, maar geweldig mooie plekken.

Soms hadden we er een kamer, soms sliepen we op slaapzalen. Meestal moesten we eerst wennen, maar daarna wilden we er dan niet meer weg. Zo trokken we zomers door Frankrijk. Mijn zussen gingen toen allang niet meer mee.

Ook door het jaar heen was er ieder weekend wel een plan. Een museum, een stad die bezocht werd of een wandeling ergens. Niets was haar te dol.

Op een dag bedacht ze dat ze wellicht een winkel als de Body Shop wilde. Ze haalde haar ondernemersdiploma met hoge cijfers. Terwijl ze hiervoor leerde, zat ze altijd te breien aan het bureau in de serre dat papa voor haar maakte.

Hier stond normaliter haar naaimachine, want daar zat ze ook graag achter te werken. Ze was zeer creatief en zocht graag mooie stofjes uit samen met mij voor een jurk, rok of broek. Dan gingen we ‘samen’ aan de slag — dat wil zeggen: zij naaide en bedacht, ik zat erbij. Wat later gingen we breien, haken en borduren; iedere avond zaten we wel te handwerken.

Voor zichzelf kocht ze graag kleding en meestal ging ik met haar mee. “Even de stad in” was bij ons thuis een gevleugelde uitdrukking. Dan gingen we kijken en wachten tot de uitverkoop om te kopen. Of we gingen naar de koopjesmarkt; daar stonden toen ook nog de betere boetieks en daar vonden we altijd wel iets van onze gading.

Mijn vader vond het prachtig dat we terugkwamen met van alles waar we zelf erg opgetogen over waren. En soms gingen we dan na de koffie toch nog even terug voor iets waar we over hadden getwijfeld — hopende dat het er nog was.

Ze kon ons leven en onze verjaardagen aan de hand van wat we droegen duiden. Ze wist precies wat ze wanneer droeg en waarom. Dat was altijd erg leuk als we herinneringen ophaalden.

Toen ik ging studeren, belden we om de paar dagen uitgebreid. Ze kwam met regelmaat logeren. Ik bleef met hen op vakantie gaan, ook toen ik al getrouwd was.

Toen ik wat later zelf kinderen kreeg, was ons ouderlijk huis al gevuld met vondsten van de rommelmarkten voor de kleinkinderen. Een kinderstoel, een box, spelletjes, ledikanten waarvoor ze lakentjes naaide. Onze kinderen konden er altijd terecht.

Floris noemde mijn moeder Omama en mijn vader Opapa. Zo thuis was hij er. Mijn ouders waren een goede combi en genoten volop van die drukte.

Toen we in Middelburg gingen wonen, was donderdag de vaste oppasdag. Ze haalden eerst de kinderen uit school en mijn moeder ging dan graag even de stad in met mij. Ze kookte vervolgens, terwijl mijn vader altijd mee naar zwemles ging met de Mannen. Na het achtuurjournaal vertrokken ze weer naar huis.

Doordat mijn vaders Parkinson alle aandacht opeiste, denk ik dat we best laat zagen dat zij dement werd. Ze probeerde zo goed en zo kwaad als het ging de boel te regelen.

Ik was er veel en vaak, en mijn zussen en broer ook. We hebben ze heel lang geholpen bij alles, maar op een gegeven moment werd dat te veel en te zwaar. De laatste jaren zaten ze in een verzorgingshuis — eerst samen, en na mijn vaders dood alleen.

Ze miste hem natuurlijk, maar gelukkig vergat ze vaak dat hij er niet meer was. Ze werd steeds liever en zachter en was zo blij wanneer ik bij haar was. Dus probeerde ik zo vaak als mogelijk er te zijn.

Soms dacht ze dat ik haar moeder was, dan weer haar zus, maar ze was altijd lief. En ze vond het wel belangrijk wat ik aan kleding droeg. Mooi, zei ze dan vaak. Mooi! Daar was en bleef ze gek op.

Koken deed ze graag, vaak en met aandacht. Om half zes verdween ze in de keuken zodat om half zeven het eten op tafel stond. Vaak aardappelen, maar ik denk zeker dat we in Goes een van de eerste gezinnen waren die vegetarisch aten — uit het kookboek van Moeder Aarde.

Ze experimenteerde graag en mijn vader vond dat allemaal prima. Met smaak at hij allerlei nieuwe gerechten. Iedere week in ieder geval een visje. Je kunt je het nu niet voorstellen, maar we namen destijds knoflook mee uit Frankrijk; hier was dat toen bijna niet verkrijgbaar.

Ach, ik heb wel honderden goede herinneringen aan haar — en die bewaar ik in mijn hart. En zij zit daarbij. Samen met mijn vader.

Volgende
Volgende

Avondvierdaagse: herinneringen aan een kleurrijk ritueel